onooglijk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·oog·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onooglijk | onooglijker | onooglijkst |
verbogen | onooglijke | onooglijkere | onooglijkste |
partitief | onooglijks | onooglijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
onooglijk [1]
- niet om aan te zien, lelijk
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord onooglijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onooglijk" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be