onlusten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·lus·ten
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de onlustenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord onlust
  2. alleen meervoud onenigheden, gebeurtenissen waarbij men in het openbaar laat merken dat men ontevreden is
    • Bij hevige onlusten na een vonnis over voetbalhooligans in de Egyptische havenstad Port Said zijn zaterdag zeker 22 doden gevallen 
    • `Soms, Nemo,' zei ze, 'is het nodig, dat juist iemand als ik het laatste gevecht levert. Ik vind het niet erg, vooral niet omdat hierna nooit meer onlusten zullen uitbreken in Palettania.' [1] 
Hyponiemen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 103
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be