onhoorbaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·hoor·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onhoorbaar onhoorbaarder onhoorbaarst
verbogen onhoorbare onhoorbaardere onhoorbaarste
partitief onhoorbaars onhoorbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

onhoorbaar

  1. niet met de oren waarneembaar
    • Olifanten communiceren over grote afstanden met voor de mens onhoorbare geluiden. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

onhoorbaar

  1. op onhoorbare wijze
    • De uil kwam onhoorbaar aangevlogen. 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Uitspraak

Bijvoeglijk naamwoord

onhoorbaar

  1. onhoorbaar