onherroepelijkheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·her·roe·pe·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onherroepelijkheid onherroepelijkheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de onherroepelijkheidv

  1. het definitief zijn van iets
     Ze lag op de divan met haar gezicht naar de muur, en terwijl ze met haar vingers aan de knopen van een leren kussen plukte, zag ze alleen maar dit kussen en haar verwarde gedachten draaiden maar om één ding: ze dacht aan de onherroepelijkheid van de dood en aan haar eigen geestelijke laagheid, waarvan ze tot dan toe niets had geweten en die zich tijdens de ziekte van haar vader had geopenbaard.[2]
     Er zijn wel duidelijke voorwaarden bij het schrappen van de 'onherroepelijkheid' van vrijspraken in Nederland: Het moet gaan om ernstige moord- en doodslagzaken;Het bewijs moet stevig zijn: een overtuigende bekentenis van de verdachte, een nieuwe technisch kijk op het bewijs, omkoping van de rechters of getuigen; Het misdrijf mag niet zijn verjaard.[3]
  2. iets definitiefs

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028251151
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 januari 2022 Weblink bron “Twee keer berecht voor zelfde zaak” (25-03-2013), NOS