ongerede

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·re·de
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van gereed met het voorvoegsel on- en met het achtervoegsel -e [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ongerede
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het ongeredeo

  1. het niet klaar of goed genoeg zijn om gebruikt te kunnen worden; buiten gebruik; niet beschikbaar
    • Het royale pand was de laatste jaren in ongerede geraakt. Het werd als opslag voor trekkers en dergelijke gebruikt. Daarvoor, in de jaren negentig, was de stal in gebruik door koeien en had Arnold Enklaar er zijn winkel in het vlees van een bijzonder ras vleeskoeien. [2] 
    • Op de N319 Ruurlo-Vorden kwam verkeer stil te staan voor permanent gesloten overwegbomen. Terwijl de lichten knipperden en de bellen rinkelden, zigzagden bestuurders omzichtig verder. Uren later bleek de installatie in het ongerede geraakt. Personeel van ProRail sloeg aan het repareren terwijl de politie de plek beveiligde en het verkeer regelde. [3] 
    • De Needse Havezathe Dansers waren door lichamelijke ongemakken en andere omstandigheden elfs zo in het ongerede geraakt dat de groep in Ruurlo moest laten afweten, omdat de groep onvoldoende dansers op de been kon brengen om iets te kunnen laten zien. [4] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen