ongedwongenheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·dwon·gen·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ongedwongenheid ongedwongenheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ongedwongenheidv

  1. het vrij zijn, het zonder dwang kunnen doen wat men wil
     Hé, Rostov! Welkom, welkom! riep hij met dezelfde stem als voorheen in het regiment; maar Rostov merkte tot zijn droefheid dat achter die gewone ongedwongenheid en monterheid een nieuw, onaangenaam, verborgen gevoel uit de gelaatsuitdrukking, de intonatie en de woorden van Denisov sprak.[2]
     Dest, zoon van een Amerikaanse vader en een Nederlandse moeder, stapte in 2012 over van de jeugd van Almere City naar Ajax. Hij doorliep de jeugdelftallen van Ajax met dezelfde ongedwongenheid die hij nu ook tentoonspreidt.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028251151
  3. Bronlink geraadpleegd op 16 januari 2022 Weblink bron “Dest staat voor lastig besluit: 'Mijn moeder zegt: het is je eigen keuze'” (25-09-2019), NOS