onfraai

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·fraai
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van fraai met het voorvoegsel on-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onfraai onfraaier onfraaist
verbogen onfraaie onfraaiere onfraaiste
partitief onfraais onfraaiers -

Bijvoeglijk naamwoord

onfraai

  1. lelijk, niet prettig om te zien of horen
    • Zijn zang in de liturgie vonden velen onfraai, mede door het spraakgebrek. [1]
Antoniemen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen