onfatsoen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·fat·soen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onfatsoen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

onfatsoen o [1]

  1. iets dat niet past bij net en wellevend gedrag
    • Hoe kun je in Amsterdam winnen van de halve god Cruijff? Het is één kant van het verhaal, maar aftredend voorzitter Uri Coronel van Ajax schetste woensdag een bijna maffia-achtig beeld van intimidatie en onfatsoen van de "revolutionairen" onder leiding van Johan Cruijff. Een strijd die niet te winnen valt. [2] 
    • Het is daarom tijd het weer over de echte vragen te hebben: hoe integreer je vreemden het beste? En hoe voorkom je radicalisering onder de allochtone jeugd? Het antwoord begint eerder bij de nuance van de "grote vier" dan bij het onfatsoen van alle Fortuyn-imitators. [3] 
    • "(…) In Den Haag bleef iedereen op zijn of haar stoel zitten. Het feit dat ik wel ben vertrokken heeft me in de stad en in de hele provincie respect opgeleverd. Ik merk dat dat ook in deze tijden van alle onfatsoen in de politiek telt", zei Buursink zaterdagmiddag na het vaststellen van de kandiatenlijst [sic!] van zijn partij voor de Statenverkiezingen van maart 2011. [4] 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen