ondervinding
Uiterlijk
- on·der·vin·ding
- Naamwoord van handeling van ondervinden met het achtervoegsel -ing [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ondervinding | ondervindingen |
verkleinwoord |
de ondervinding v
- iets geleerd hebben door iets te doen of mee te maken
- De speciale protheses hebben volgens Smet nog een bijkomend voordeel. Een prothese laat de andere medische kosten dalen. Door een mechanische knie slijten je rug en je heupen veel sneller. De kans is ook groter om te vallen en zo andere lichaamsdelen te beschadigen. ‘Heeft niet iedereen recht op een mooier leven, ongeacht je vermogend bent of niet, met of zonder tussenkomst van de verzekering?!’, vraagt Smet zich af. ‘Ik spreek uit eigen ondervinding, en weet je, dit doet verdomd pijn.’ [3]
- Eenzaamheid en getrouwd zijn kunnen heel wel samengaan, noteert hij uit eigen ondervinding in Dagboek 1943-1947. [4]
- ervaring, beleving, gewaarwording, gevoel
- al gepokt en gemazeld hebben
- ondervinding is de beste leermeester
je leert iets het beste door het zelf te doen of mee te maken
- zie ervaring
1. iets geleerd hebben door iets te doen of mee te maken
- Het woord ondervinding staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ondervinding" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ ondervinding op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 7/9/2017
- ↑ Volkskrant Arjan Peters 16 juli 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be