onderteken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·der·te·ken

Werkwoord

vervoeging van
ondertekenen

onderteken

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ondertekenen
    • Ik onderteken. 
  2. gebiedende wijs van ondertekenen
    • Onderteken! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ondertekenen
    • Onderteken je?