onderscheiden/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van onderscheiden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onderscheiden | te onderscheiden | ||||||||
toekomend | zullen onderscheiden | te zullen onderscheiden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben onderscheiden | te hebben onderscheiden | ||||||||
toekomend | onderscheiden zullen hebben | onderscheiden te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
onderscheidend | onderscheiden | ev. onderscheid |
mv. verouderd onderscheidt |
onderscheide | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | onderscheid | onderscheidt | onderscheidt | onderscheidt | onderscheidt | onderscheiden | onderscheiden | onderscheiden | |||
verleden (o.v.t.) | onderscheidde | onderscheidde | onderscheidde | onderscheidde | onderscheidde | onderscheidden | onderscheidden | onderscheidden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onderscheiden | zult/zal onderscheiden | zult/zal onderscheiden | zult onderscheiden | zal onderscheiden | zullen onderscheiden | zullen onderscheiden | zullen onderscheiden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onderscheiden | zou onderscheiden | zou(dt) onderscheiden | zoudt onderscheiden | zou onderscheiden | zouden onderscheiden | zouden onderscheiden | zouden onderscheiden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb onderscheiden | hebt onderscheiden | hebt/heeft onderscheiden | hebt onderscheiden | heeft onderscheiden | hebben onderscheiden | hebben onderscheiden | hebben onderscheiden | |||
verleden (v.v.t.) | had onderscheiden | had onderscheiden | had onderscheiden | hadt onderscheiden | had onderscheiden | hadden onderscheiden | hadden onderscheiden | hadden onderscheiden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal onderscheiden hebben | zal/zult onderscheiden hebben | zult/zal onderscheiden hebben | zult onderscheiden hebben | zal onderscheiden hebben | zullen onderscheiden hebben | zullen onderscheiden hebben | zullen onderscheiden hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onderscheiden hebben | zou onderscheiden hebben | zou/zoudt onderscheiden hebben | zoudt onderscheiden hebben | zou onderscheiden hebben | zouden onderscheiden hebben | zouden onderscheiden hebben | zouden onderscheiden hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm onderscheiden worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt onderscheiden | er is onderscheiden | |||||||||
verleden | er werd onderscheiden | er was onderscheiden | |||||||||
toekomend | er zal onderscheiden worden | er zal onderscheiden zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou onderscheiden worden | er zou onderscheiden zijn | |||||||||
lijdende vorm onderscheiden worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | onderscheiden worden | onderscheiden te worden | ||||||||
toekomend | onderscheiden zullen worden | onderscheiden te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | onderscheiden zijn | onderscheiden te zijn | ||||||||
toekomend | onderscheiden zullen zijn | onderscheiden te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word onderscheiden | wordt onderscheiden | wordt onderscheiden | wordt onderscheiden | wordt onderscheiden | worden onderscheiden | worden onderscheiden | worden onderscheiden | |||
verleden (o.v.t.) | werd onderscheiden | werd onderscheiden | werd onderscheiden | werdt onderscheiden | werd onderscheiden | werden onderscheiden | werden onderscheiden | werden onderscheiden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal onderscheiden worden | zult onderscheiden worden | zult onderscheiden worden | zult onderscheiden worden | zal onderscheiden worden | zullen onderscheiden worden | zullen onderscheiden worden | zullen onderscheiden worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou onderscheiden worden | zou onderscheiden worden | zou/zoudt onderscheiden worden | zoudt onderscheiden worden | zou onderscheiden worden | zouden onderscheiden worden | zouden onderscheiden worden | zouden onderscheiden worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben onderscheiden | bent onderscheiden | bent/is onderscheiden | zijt onderscheiden | is onderscheiden | zijn onderscheiden | zijn onderscheiden | zijn onderscheiden | |||
verleden (v.v.t.) | was onderscheiden | was onderscheiden | was onderscheiden | waart onderscheiden | was onderscheiden | waren onderscheiden | waren onderscheiden | waren onderscheiden | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal onderscheiden zijn | zult onderscheiden zijn | zult onderscheiden zijn | zult onderscheiden zijn | zal onderscheiden zijn | zullen onderscheiden zijn | zullen onderscheiden zijn | zullen onderscheiden zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou onderscheiden zijn | zou onderscheiden zijn | zou/zoudt onderscheiden zijn | zoudt onderscheiden zijn | zou onderscheiden zijn | zouden onderscheiden zijn | zouden onderscheiden zijn | zouden onderscheiden zijn |