onderpastoor
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·der·pas·toor
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van onder en pastoor zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onderpastoor | onderpastoors |
verkleinwoord | onderpastoortje | onderpastoortjes |
Zelfstandig naamwoord
de onderpastoor m
- (religie) een priester van de Katholieke Kerk die werkzaam is in een parochie maar niet de eindverantwoordelijkheid heeft
- Cyriel Verschaeve werd net voor de Eerste Wereldoorlog onderpastoor in Alveringem en schreef er ook verschillende literaire werken. ‘Hij is een deel van ons verleden’, zegt burgemeester Gerard Liefooghe (Gemeentebelangen). ‘Moeten we onze hele geschiedenis uitwissen?’ [2]
- Vroeger, in zijn geboorteplaats Rijmenam bij Mechelen, vervingen pastoor en onderpastoor elke Frans gekleurde uitdrukking in het Vlaams principieel door een Nederlandse variant. Dat beviel hem.Hoe lang de tenen in Wezembeek-Oppem zijn, ontdekte hij al na de eerste mis op een nationale feestdag, waar hij even Frans had gesproken [3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord onderpastoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onderpastoor" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard VRIJDAG 18 AUGUSTUS 2017
- ↑ Volkskrant Rob Gollin 6 januari 2003,
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be