onderhoud

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • on·der·houd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onderhoud -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ónderhoud o

  1. handelingen verricht om iets in goede staat te houden
     De centrale hal was voorzien van een sensationele kroonluchter, die amechtig antiek hing te zijn. `Een van onze pronkstukken,' zei de majordomus, die alles merkte, dus ook dat de lamp mij was opgevallen. 'Alleen erg lastig in het onderhoud.[1]
     Hoewel deze terugkeer naar de kou en de duisternis een nuttige halte in zijn leven was geworden, stond zijn trein in het station voor onderhoud en om na te denken.[2]
  2. (communicatie) een gesprek waarin men m.n. tracht bepaalde geschilpunten te overbruggen
    • Hij had een onderhoud met zijn chef. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
onderhouden

ónderhoud

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderhouden
    • ... dat ik ónderhoud. 

Werkwoord

vervoeging van
onderhouden

onderhóúd

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderhouden
    • Ik onderhoud. 
  2. gebiedende wijs van onderhouden
    • Onderhoud! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderhouden
    • Onderhoud je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
naamwoord onderhoud

Zelfstandig naamwoord

onderhoud

  1. interview, vraaggesprek
  2. onderhoud