onderdanigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·der·da·nig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onderdanigheid onderdanigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de onderdanigheidv

  1. het al of niet vrijwillig erkennen dat iemand anders de baas is
     Hij merkte dat ze onderling begonnen te fluisteren, waarbij ze met iets van angst en zelfs met iets van onderdanigheid naar hem leken te kijken.[1]
     Voor Evenhuis-van Essen is Groeneweg een voorbeeld geweest. "Zij liet zien dat men geen genoegen moest nemen met de onderdanigheid van de vrouw aan de man."[2]
  2. de erkenning dat iemand anders de baas is
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028251151
  2. Bronlink geraadpleegd op 16 januari 2022 Weblink bron
    Marloes Elings
    “‘Het is hoog tijd voor de eerste vrouwelijke premier’” (03-07-2018), NOS