ondeelbaarheid
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·deel·baar·heid
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van ondeelbaar met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ondeelbaarheid | ondeelbaarheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- de mate waarin een geheel niet in stukken gedeeld kan worden
- (wiskunde) niet deelbaar; als bij deling van een geheel getal door een ander geheel getal de rest niet gelijk is aan 0
- iets dat niet in onderdelen verdeeld kan worden
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. de mate waarin een geheel niet in stukken gedeeld kan worden
Gangbaarheid
- Het woord ondeelbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Boris Pasternak (vert. Margriet Berg en Marja Wiebes) “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot
, ISBN 9789028261396
- ↑
Weblink bron Loes Schutte “Universiteitsraad tegen nieuw onderwijsmodel” (19-06-2012), Tubantia