ondankbaarheid
Uiterlijk
- on·dank·baar·heid
- afleiding van ondankbaar met het achtervoegsel -heid [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ondankbaarheid | ondankbaarheden |
verkleinwoord |
de ondankbaarheid v
- het niet erkentelijk zijn voor het goede dat je hebt gekregen
- ▸ Ja, ik wist al lang, maar ik was het vergeten, dat ik behalve vernederingen, bedrog, afgunst en intriges, behalve ondankbaarheid, de zwartste ondankbaarheid, in dit huis niets te verwachten had...[3]
- ▸ "Ondankbaarheid is het enige wat de weinige genieën in dit land echt kan kwetsen. Ik geef jullie iets wat nog nooit vertoond is op televisie. Don't bite the hand that feeds you."Thomas Blachman[4]
- iets dat laat zien dat je niet blij bent met het goede dat je hebt mogen ontvangen
- Het woord ondankbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ ondankbaarheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot
, ISBN 9789028251151
- ↑
Weblink bron “Deense tv-show: naakte vrouwen keuren” (03-05-2013), NOS