onbevoegd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·voegd
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbevoegd onbevoegder onbevoegdst
verbogen onbevoegde onbevoegdere onbevoegdste
partitief onbevoegds onbevoegders -

Bijvoeglijk naamwoord

onbevoegd

  1. zonder bevoegdheid ofwel toestemming
    • Ik heb geenen grond gevonden waarop zoodanige bevoegdheid van het openbaar ministerie zou rusten en acht het dus tot zoodanig oordeel onbevoegd. [1]
  2. (juridisch) zonder certificaat/beëdiging e.d.
    • Onbevoegd lesgeven. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Oudeman
    , A.; G. Diephuis (1848). Opmerkingen en mededeelingen betreffende het nederlandsch regt, deel 4, p. 275. Uitg.: Wolters.
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be