onbetuigd

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·tuigd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen onbetuigd
verbogen onbetuigde
partitief onbetuigds

Bijvoeglijk naamwoord

onbetuigd [1]

Uitdrukkingen en gezegden
  • zich niet onbetuigd laten
een aanzienlijke bijdrage leveren, duidelijk meedoen in een discussie
  • De nieuwe rijkdom dreigt bovendien de geopolitieke rivaliteit die zich boven de hoofden van de Afghanen afspelen, verder aan te wakkeren. China, dat van Pakistan al zijn wingewest maakte, zal een deel van de koek opeisen. Ook India zal zich niet onbetuigd laten. De VS zullen goed moeten opletten dat ze niet met lege handen achterblijven. [2]
  • Maar de burgemeester liet zich ook niet onbetuigd. Ze zei zich inmiddels al aardig met het carnavalsvirus besmet te voelen, hetgeen niet in de minste plaats was ontstaan door het schitterende gemeentegala van een week eerder en ze bedankte de aanwezigen nog bijzonder voor het feit ze toen zo spontaan door alle verenigingen was toegezongen. [3]

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard DONDERDAG 31 AUGUSTUS 2017
  3. Tubantia 29-01-2017
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be