onbekeerd

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·keerd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen onbekeerd
verbogen onbekeerde
partitief onbekeerds

Bijvoeglijk naamwoord

onbekeerd [1]

  1. (religie) (nog) niet overtuigd zijn van de waarheid van het ware geloof
    • Het zal elk onbekeerd mens zwaar vallen om met God te doen te krijgen. Er is een gedenkboek voor Gods aangezicht, en daar staat uw schuldregister open: erfschuld en dadelijke schuld. Schuld van uw kindse dagen, jeugd en ouderdom. [2] 
    • “En uiteraard', gaat Gelderblom verder “bekleedden Nederlanders in deze histories altijd het moreel correcte standpunt. Zelfs slavenhandel wist men te motiveren met het argument dat het beter was de Afrikanen lichamelijk vast te zetten en hun geest tot Christus te brengen dan hen als vrije mensen onbekeerd te laten rondlopen als prooi van de duivel. [3] 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad 29-06-2018 Open rekening
  3. NRC J.L. Heldring 27 november 1998 De last van goede bedoelingen
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be