onbaatzuchtig

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·baat·zuch·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbaatzuchtig onbaatzuchtiger onbaatzuchtigst
verbogen onbaatzuchtige onbaatzuchtigere onbaatzuchtigste
partitief onbaatzuchtigs onbaatzuchtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

onbaatzuchtig

  1. eigen voordeel verwaarlozend ten behoeve van anderen
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be