onaangenaamheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·aan·ge·naam·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onaangenaamheid [2]: onaangenaamheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de onaangenaamheidv

  1. vermogen een negatief gevoel te veroorzaken
    • Justitie moet snel kunnen straffen en de straf moet als onaangenaam worden ervaren. Nu ontbreekt het zowel aan snelheid als onaangenaamheid. [2]
  2. iets wat een negatief gevoel veroorzaakt
    • De reeks atoomproeven, de beslissing de dienstplicht af te schaffen, de kandidatuur van Jean-Claude Trichet voor het presidentschap van de nieuwe Europese centrale bank, het waren evenzovele verrassingen voor een onthutste Duitse kanselier die dit allemaal onvoorbereid over zich heen moest laten gaan. Na de laatste onaangenaamheid, de onduidelijkheid over de Frankfurtse ambtstermijn van Duisenberg, sloten Chirac en Kohl in Avignon overigens uitbundig vrede. [3]

Gangbaarheid

Verwijzingen