onaandoenlijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·aan·doen·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onaandoenlijk onaandoenlijker onaandoenlijkst
verbogen onaandoenlijke onaandoenlijkere onaandoenlijkste
partitief onaandoenlijks onaandoenlijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

onaandoenlijk [1]

  1. zonder veel getoonde emoties
    • Hoezo, onaandoenlijke sfinx? Hoezo, onderkoelde adelaar uit de zwarte aarde van Orjol, zo'n kleine vierhonderd kilometer ten zuiden van Moskou? Denis Menchov werd plots mens en sympathiek toen hij zich definitief eindwinnaar mocht noemen van de honderdjarige Giro d'Italia. Nauwelijks enkele tientallen meters voorbij de streep gooide hij zich in de armen van ploegleider Erik Breukink, die zijn volgwagen pardoes had neergegooid midden de boulevard. Daarna volgden wilde vuisten, schreeuwen die de regenwolken spleten. 'Ik denk dat ik het recht had om mijn emotie te tonen', stelde hij even later bloednuchter vast. Het masker lag echter definitief aan diggelen. [2] 
  2. niet veel indruk makend
    • Voor de tweede ronde komt alles tegelijk op tafel. We beginnen met een onaandoenlijk stukje scholfilet onder een laag bremzoute paddenstoelbrij. Daarna worden de nadelen van shared dining merkbaar. Het zuurdesemtoastje met zultcrème was vast knapperig toen het de keuken uit ging, maar hangt nu als een natte dweil over goudbruine brokken niet zo sappige heilbot. Tegen de tijd dat we aan de zwezerik toe zijn is die koud en zacht. Pas bij het dessert van panna cotta met chocolade en ananasgelei verschijnt de eerste glimlach om onze mond. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 02 JUNI 2009 Paul De Keyser
  3. Volkskrant Mac van Dinther 23 november 2013
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be