omvormt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·vormt

Werkwoord

vervoeging van
omvormen

omvormt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvormen
    • ... dat jij omvormt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvormen
    • ... dat hij omvormt.