Naar inhoud springen

omvang

Uit WikiWoordenboek
  • om·vang
enkelvoud meervoud
naamwoord omvang omvangen
verkleinwoord - -

deomvangm

  1. omtrek, dikte
  2. grootte
     Van levensbelang: "De omvang en reikwijdte van de hittestress is schokkend", zegt zeebioloog Melanie McEnfield tegen persbureau Reuters. "Sommige riffen hadden er tot dusver geen last van en wij dachten dat ze veerkrachtig waren, dat ze het gedeeltelijk afsterven te boven zouden komen."[1]
  3. uitgestrektheid
  4. (muziek) de tonen die een stem of instrument kan voortbrengen, toonomvang
vervoeging van
omvangen

omvang

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvangen
    • Ik omvang. 
  2. gebiedende wijs van omvangen
    • Omvang! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omvangen
    • Omvang je? 
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]
  1. Bronlink geraadpleegd op 23 april 2025 Weblink bron “Meer dan 80 procent van koraalriffen lijdt onder hittestress, mogelijk onherstelbaar” (23 april 2025), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be