omtuining

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·tui·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord omtuining omtuiningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de omtuiningv

  1. het omheinen van een ruimte
  2. dat wat een ruimte omheint
     Gods geboden knellen het leven niet af, maar vormen een omtuining waarin je veilig bent. Wie God vreest en Zijn geboden houdt, is van God niet bang. Die is maar voor één ding bang: Hem verdriet doen.[2]
     Binnen de omheining van Gods heilzame geboden is geen verschrikking, maar veiligheid en geborgenheid. Zo klonk het bijna veertig jaar geleden. Dit boek maakt duidelijk: buiten die omtuining wordt veel verschrikking ervaren. Daarom: tegen de wetteloosheid het Evangelie![3]
Synoniemen

Gangbaarheid

49 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Prof. dr. A. de Reuver
    “Docenten, ga bij Mozes in de leer” (11-10-2018), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron
    ds. J. M. J. Kieviet
    “Schaamte en schuld na een abortus” (11-12-2017), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be