omtrokken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·trok·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
omtrekken

omtrokken

  1. meervoud verleden tijd van omtrekken
    • Wij omtrokken. 
    • Jullie omtrokken. 
    • Zij omtrokken. 
  2. voltooid deelwoord van omtrekken
vervoeging van
omtrekken

omtrokken

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omtrekken
    • ...dat wij omtrokken. 
    • ...dat jullie omtrokken. 
    • ...dat zij omtrokken. 
  2. voltooid deelwoord van omtrekken