omtrekken/vervoeging
Uiterlijk
ómtrekken
[bewerken]| vervoeging van de bedrijvende vorm van omtrekken | |||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | omtrekken | om te trekken | ||||||||
| toekomend | zullen omtrekken om zullen trekken |
te zullen omtrekken om te zullen trekken | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | hebben omgetrokken | te hebben omgetrokken | ||||||||
| toekomend | omgetrokken zullen hebben | omgetrokken te zullen hebben | |||||||||
| onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
| omtrekkend | omgetrokken | ev. trek om | mv. verouderd trekt om | trekke om (bijzin) omtrekke | |||||||
| aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
| tegenwoordig (o.t.t.) | trek om | trekt om | trekt om | trekt om | trekt om | trekken om | trekken om | trekken om | |||
| verleden (o.v.t.) | trok om | trok om | trok om | trok om | trok om | trokken om | trokken om | trokken om | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal omtrekken | zult/zal omtrekken | zult/zal omtrekken | zult omtrekken | zal omtrekken | zullen omtrekken | zullen omtrekken | zullen omtrekken | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omtrekken | zou omtrekken | zou(dt) omtrekken | zoudt omtrekken | zou omtrekken | zouden omtrekken | zouden omtrekken | zouden omtrekken | |||
| bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
| tegenwoordig (o.t.t.) | omtrek | omtrekt | omtrekt | omtrekt | omtrekt | omtrekken | omtrekken | omtrekken | |||
| verleden (o.v.t.) | omtrok | omtrok | omtrok | omtrok | omtrok | omtrokken | omtrokken | omtrokken | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal omtrekken om zal trekken |
zult/zal omtrekken om zult/zal trekken | zult/zal omtrekken om zult/zal trekken | zult omtrekken om zult trekken | zal omtrekken om zal trekken | zullen omtrekken om zullen trekken | zullen omtrekken om zullen trekken | zullen omtrekken om zullen trekken | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omtrekken om zou trekken |
zou omtrekken om zou trekken | zou(dt) omtrekken om zou(dt) trekken | zoudt omtrekken om zoudt trekken | zou omtrekken om zou trekken | zouden omtrekken om zouden trekken | zouden omtrekken om zouden trekken | zouden omtrekken om zouden trekken | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgetrokken | hebt omgetrokken | hebt/heeft omgetrokken | hebt omgetrokken | heeft omgetrokken | hebben omgetrokken | hebben omgetrokken | hebben omgetrokken | |||
| verleden (v.v.t.) | had omgetrokken | had omgetrokken | had omgetrokken | hadt omgetrokken | had omgetrokken | hadden omgetrokken | hadden omgetrokken | hadden omgetrokken | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal omgetrokken hebben | zal/zult omgetrokken hebben | zult/zal omgetrokken hebben | zult omgetrokken hebben | zal omgetrokken hebben | zullen omgetrokken hebben | zullen omgetrokken hebben | zullen omgetrokken hebben | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgetrokken hebben | zou omgetrokken hebben | zou/zoudt omgetrokken hebben | zoudt omgetrokken hebben | zou omgetrokken hebben | zouden omgetrokken hebben | zouden omgetrokken hebben | zouden omgetrokken hebben | |||
| onpersoonlijke lijdende vorm omgetrokken worden | |||||||||||
| onvoltooid | voltooid | ||||||||||
| tegenwoordig | er wordt omgetrokken | er is omgetrokken | |||||||||
| verleden | er werd omgetrokken | er was omgetrokken | |||||||||
| toekomend | er zal omgetrokken worden | er zal omgetrokken zijn | |||||||||
| voorwaardelijk | er zou omgetrokken worden | er zou omgetrokken zijn | |||||||||
| lijdende vorm omgetrokken worden | |||||||||||
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | omgetrokken worden | omgetrokken te worden | ||||||||
| toekomend | omgetrokken zullen worden | omgetrokken te zullen worden | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | omgetrokken zijn | omgetrokken te zijn | ||||||||
| toekomend | omgetrokken zullen zijn | omgetrokken te zullen zijn | |||||||||
| enkelvoud | meervoud | ||||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | word omgetrokken | wordt omgetrokken | wordt omgetrokken | wordt omgetrokken | wordt omgetrokken | worden omgetrokken | worden omgetrokken | worden omgetrokken | |||
| verleden (o.v.t.) | werd omgetrokken | werd omgetrokken | werd omgetrokken | werdt omgetrokken | werd omgetrokken | werden omgetrokken | werden omgetrokken | werden omgetrokken | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal omgetrokken worden | zult omgetrokken worden | zult omgetrokken worden | zult omgetrokken worden | zal omgetrokken worden | zullen omgetrokken worden | zullen omgetrokken worden | zullen omgetrokken worden | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgetrokken worden | zou omgetrokken worden | zou/zoudt omgetrokken worden | zoudt omgetrokken worden | zou omgetrokken worden | zouden omgetrokken worden | zouden omgetrokken worden | zouden omgetrokken worden | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgetrokken | bent omgetrokken | bent/is omgetrokken | zijt omgetrokken | is omgetrokken | zijn omgetrokken | zijn omgetrokken | zijn omgetrokken | |||
| verleden (v.v.t.) | was omgetrokken | was omgetrokken | was omgetrokken | waart omgetrokken | was omgetrokken | waren omgetrokken | waren omgetrokken | waren omgetrokken | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal omgetrokken zijn | zult omgetrokken zijn | zult omgetrokken zijn | zult omgetrokken zijn | zal omgetrokken zijn | zullen omgetrokken zijn | zullen omgetrokken zijn | zullen omgetrokken zijn | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgetrokken zijn | zou omgetrokken zijn | zou/zoudt omgetrokken zijn | zoudt omgetrokken zijn | zou omgetrokken zijn | zouden omgetrokken zijn | zouden omgetrokken zijn | zouden omgetrokken zijn | |||
omtrékken
[bewerken]| vervoeging van de bedrijvende vorm van omtrekken | |||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | omtrekken | te omtrekken | ||||||||
| toekomend | zullen omtrekken | te zullen omtrekken | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | omtrokken | te omtrokken | ||||||||
| toekomend | omtrokken zullen | omtrokken te zullen | |||||||||
| onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
| omtrekkend | omtrokken | ev. omtrek | mv. verouderd omtrekt | omtrekke | |||||||
| aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | omtrek | omtrekt | omtrekt | omtrekt | omtrekt | omtrekken | omtrekken | omtrekken | |||
| verleden (o.v.t.) | omtrok | omtrok | omtrok | omtrok | omtrok | omtrokken | omtrokken | omtrokken | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal omtrekken | zult/zal omtrekken | zult/zal omtrekken | zult omtrekken | zal omtrekken | zullen omtrekken | zullen omtrekken | zullen omtrekken | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omtrekken | zou omtrekken | zou(dt) omtrekken | zoudt omtrekken | zou omtrekken | zouden omtrekken | zouden omtrekken | zouden omtrekken | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| onpersoonlijke lijdende vorm omtrokken worden | |||||||||||
| onvoltooid | voltooid | ||||||||||
| tegenwoordig | er wordt omtrokken | er is omtrokken | |||||||||
| verleden | er werd omtrokken | er was omtrokken | |||||||||
| toekomend | er zal omtrokken worden | er zal omtrokken zijn | |||||||||
| voorwaardelijk | er zou omtrokken worden | er zou omtrokken zijn | |||||||||
| lijdende vorm omtrokken worden | |||||||||||
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | omtrokken worden | omtrokken te worden | ||||||||
| toekomend | omtrokken zullen worden | omtrokken te zullen worden | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | omtrokken zijn | omtrokken te zijn | ||||||||
| toekomend | omtrokken zullen zijn | omtrokken te zullen zijn | |||||||||
| enkelvoud | meervoud | ||||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | word omtrokken | wordt omtrokken | wordt omtrokken | wordt omtrokken | wordt omtrokken | worden omtrokken | worden omtrokken | worden omtrokken | |||
| verleden (o.v.t.) | werd omtrokken | werd omtrokken | werd omtrokken | werdt omtrokken | werd omtrokken | werden omtrokken | werden omtrokken | werden omtrokken | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal omtrokken worden | zult omtrokken worden | zult omtrokken worden | zult omtrokken worden | zal omtrokken worden | zullen omtrokken worden | zullen omtrokken worden | zullen omtrokken worden | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omtrokken worden | zou omtrokken worden | zou/zoudt omtrokken worden | zoudt omtrokken worden | zou omtrokken worden | zouden omtrokken worden | zouden omtrokken worden | zouden omtrokken worden | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | ben omtrokken | bent omtrokken | bent/is omtrokken | zijt omtrokken | is omtrokken | zijn omtrokken | zijn omtrokken | zijn omtrokken | |||
| verleden (v.v.t.) | was omtrokken | was omtrokken | was omtrokken | waart omtrokken | was omtrokken | waren omtrokken | waren omtrokken | waren omtrokken | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal omtrokken zijn | zult omtrokken zijn | zult omtrokken zijn | zult omtrokken zijn | zal omtrokken zijn | zullen omtrokken zijn | zullen omtrokken zijn | zullen omtrokken zijn | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omtrokken zijn | zou omtrokken zijn | zou/zoudt omtrokken zijn | zoudt omtrokken zijn | zou omtrokken zijn | zouden omtrokken zijn | zouden omtrokken zijn | zouden omtrokken zijn | |||