omstreken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·stre·ken
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord (omstreek) * omstreken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de omstrekenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord omstreek
  2. omgeving van een plaats
Synoniemen
Opmerkingen
  • Het enkelvoud "omstreek" heeft dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het enkelvoud van "omstreken".
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen