omschiet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- om·schiet
Werkwoord
vervoeging van |
---|
omschieten |
omschiet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omschieten
- ... dat ik omschiet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omschieten
- ... dat jij omschiet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omschieten
- ... dat hij omschiet.