omrekent

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·re·kent

Werkwoord

vervoeging van
omrekenen

omrekent

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omrekenen
    • ... dat jij omrekent. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omrekenen
    • ... dat hij omrekent.