omkransen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·kran·sen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

omkransen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omkransen
omkranste
omkranst
zwak -t volledig
  1. iets of iemand helemaal omgeven met een versiering
    • Hun gezichten omkransen de korte teksten, met een vrolijke grijns, een voorzichtige glimlach, recht in de zoeker kijkend of net erlangs, zoals op een pasfoto. [2] 
    • Eén slachtoffer is al gevallen: een jonge vrouw werd onlangs door een vrachtwagen doodgereden. Op de plek waar dat gebeurde omkransen verdroogde bloemen de foto van een vrolijk lachende vrouw. Een paar weken eerder kwam een oudere fietser met de schrik vrij. Zijn fiets werd onder een vrachtwagen vermorzeld. [3] 
    • Met dichten verdien je niets, dat is algemeen bekend, maar soms omkransen hoge instanties ineens je schedel, op een schild gehesen schommel je door vreemde hoofdsteden, om je heen ontvouwen zich recepties, dienbladen vol schuimwijn en schaaldieren zweven voorbij, burgemeesters en ministers spreken je toe, een rare, lacherig makende vippigheid tilt je een paar dagen op. [4] 

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jessica Voeten 2 december 2006 Vooruit, want de taak is niet licht
  3. NRC Hans Moll 24 augustus 2001 Hij is mooi, de Dam, maar niet te belopen
  4. NRC Benno Barnard 4 juni 2004 Etnisch gif
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be