omkaderen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·ka·de·ren
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

omkaderen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omkaderen
omkaderde
omkaderd
zwak -d volledig
  1. met een lijst omgeven; inpassen in een omgeving; beheersen
    • FSMA-voorzitter Jean-Paul Servais zegt dat de toezichthouder al herhaaldelijk heeft gewaarschuwd voor de risico’s verbonden aan deze producten. „De FSMA blijft echter talrijke klachten ontvangen over deze producten. Daarom heeft de FSMA voorgesteld om de commercialisering van otc-derivaten te omkaderen en de commercialisering van bepaalde types te verbieden.[2] 
    • Sterk is ook de keuze om het koor stram aan weerszijden van het toneel te laten, als de onbuigzame families die de geliefden omkaderen en beperken.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen