omhult

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·hult

Werkwoord

vervoeging van
omhullen

omhult

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omhullen
    • Jij omhult. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omhullen
    • Hij omhult. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van omhullen
    • Omhult!