omdijking
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- om·dij·king
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van omdijken met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omdijking | omdijkingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de omdijking v
- het omgeven van een stuk land met dijken
- Het eiland ontstaat rond 1750 door omdijking van een zandplaat in het Haringvliet en zou zijn naam te danken hebben aan de oppervlakte van de oude polder, omdat die 10 gemet (ongeveer 5 hectare) groot is. In de loop der jaren breidt het eiland tussen de Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee stukje bij beetje uit door inpoldering. In 1860 krijgt het de huidige grootte van 1050 hectare. [2]
Gangbaarheid
- Het woord omdijking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omdijking" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 10-05-2007 Metamorfose omdijkte zandplaat
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be