omdijking

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·dij·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord omdijking omdijkingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de omdijkingv

  1. het omgeven van een stuk land met dijken
    • Het eiland ontstaat rond 1750 door omdijking van een zandplaat in het Haringvliet en zou zijn naam te danken hebben aan de oppervlakte van de oude polder, omdat die 10 gemet (ongeveer 5 hectare) groot is. In de loop der jaren breidt het eiland tussen de Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee stukje bij beetje uit door inpoldering. In 1860 krijgt het de huidige grootte van 1050 hectare. [2] 

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen