ogenblik

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ogen·blik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ogenblik ogenblikken
verkleinwoord ogenblikje ogenblikjes

Zelfstandig naamwoord

het ogenbliko

  1. moment, een bepaald tijdstip
  2. een korte tijdsduur
    • Heeft u een ogenblikje? Ik zal u direct helpen. 
Schrijfwijzen
  • oogenblik (officiële spelling tot 1935 in Nederland en 1946 in België)
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen