ogenblik
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ogen·blik
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zeer korte tijdruimte’ voor het eerst aangetroffen in 1517 [1]
- samenstelling van oog en blik met het invoegsel -en- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ogenblik | ogenblikken |
verkleinwoord | ogenblikje | ogenblikjes |
Zelfstandig naamwoord
ogenblik o
Vertalingen
1. Een bepaald tijdstip
Gangbaarheid
- Het woord ogenblik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ogenblik" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "ogenblik" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ogenblik op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be