offervaardigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • of·fer·vaar·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord offervaardigheid offervaardigheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de offervaardigheidv

  1. bereidheid om iets van waarde te verliezen voor een goed doel
     Symbool bij uitstek van dat Britse incasseringsvermogen zijn de strijdkrachten. Zonder geweeklaag hebben die sinds 2001 ruim 300 manschappen in Afghanistan verloren, terwijl ze ook nog eens meer dan honderd kameraden zagen vallen in Irak. Een veelvoud van welk ander Europees land ook. Soms lijken hun eigen politieke superieuren zelfs ronduit misbruik te maken van hun offervaardigheid door de militairen op pad te sturen met sterk verouderd materieel.[2]
     Esser:"De mens die de mens steunt, draagt, – zeg maar: de offervaardigheid – heeft me altijd geïntrigeerd. (…)"[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2020 Weblink bron
    Floris van Straaten
    “Een aangenaam gebrek aan zelfbeklag” (27 augustus 2010) op nrc.nl op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 20 februari 2020 Weblink bron
    Lien Heyting
    “De mond is cruciaal” (12 maart 2004) op nrc.nl op Wikipedia