oever

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oe·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oever oevers
verkleinwoord oevertje oevertjes

Zelfstandig naamwoord

de oeverm

  1. (waterbeheer) een rand van kanaal, rivier of meer
     Wat een deceptie toen ik druipend de oever opklom en ontdekte dat er zich een familiecamping naast het meer bevond: dit was niet de wildernis die ik had verwacht.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen