oever

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oe·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rivierrand, kade’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord oever oevers
verkleinwoord oevertje oevertjes

Zelfstandig naamwoord

oever m [3]

  1. (waterbeheer) een rand van kanaal, rivier of meer
     Wat een deceptie toen ik druipend de oever opklom en ontdekte dat er zich een familiecamping naast het meer bevond: dit was niet de wildernis die ik had verwacht.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen