obsoleet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ob·so·leet
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verouderd’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • uit het frans obsolète, uit het latijn obsoletus met het voorvoegsel ob- [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen obsoleet obsoleter obsoleetst
verbogen obsolete obsoletere obsoleetste
partitief obsoleets obsoleters -

Bijvoeglijk naamwoord

obsoleet

  1. verouderd, in onbruik geraakt
    • het is toch niet zo dat het woord obsoleet zelf ook obsoleet is? 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen