nylonkoord

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ny·lon·koord
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nylonkoord nylonkoorden
verkleinwoord nylonkoordje nylonkoordjes

Zelfstandig naamwoord

nylonkoordm/v/o [1]

  1. een touw of snoer gemaakt van nylonvezels
    • De tapijtbranche wordt van vele kanten bestormd met nieuwe ideeën. Er wordt gewerkt met ‘vreemde’ materialen zoals binnenbanden van fietsen en auto’s, resten leer, gebreide viltstrengen, oude dekens en nylonkoord. Maar er wordt nog steeds op grote schaal met de hand geknoopt in landen als Iran, Afghanistan en Nepal.[2] 
    • `De mannen waren in poncho's gewikkeld, hier en daar slordig dichtgebonden met een nylonkoord, en ingeladen [..][3] 
    • Ook bij het werken in zijn tuin kan de moderne mens zich elektronisch laten assisteren. Elektrische grasmaaiers en heggenscharen hebben gezelschap gekregen van kettingzagen, hogedrukspuiten, bladblazers en grastrimmers - dat zijn grasmaaiers die werken met een rondzwiepend nylonkoord.[4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Marianne van Dodewaard 17 maart 2012 Nieuw leven voor oude perzen
  3. NRC Sjoerd de Jong 3 oktober 2003 Het menselijk gezicht van Vietnam
  4. NRC Warna Oosterbaan 9 mei 1997 De krabber