nuttig
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nut·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nuttig | nuttiger | nuttigst |
verbogen | nuttige | nuttigere | nuttigste |
partitief | nuttigs | nuttigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
nuttig
- van nut zijnde; van iets of iemand dat het een bijdrage levert aan het behalen van een doel
- ▸ Hoewel deze terugkeer naar de kou en de duisternis een nuttige halte in zijn leven was geworden, stond zijn trein in het station voor onderhoud en om na te denken.[1]
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
nuttigen |
nuttig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nuttigen
- Ik nuttig.
- gebiedende wijs van nuttigen
- Nuttig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nuttigen
- Nuttig je?
Gangbaarheid
- Het woord nuttig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "nuttig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be