nudus

Uit WikiWoordenboek

Latijn

Uitspraak
Woordafbreking
  • nu·dus

Bijvoeglijk naamwoord

nūdus

  1. bloot;
    1. zonder kleren: bloot, naakt, dun gekleed;
      1. behoeftig, arm,
      2. zuiver, enkel, niets dan
    2. zonder omhulsel of bedekking: bloot, onbedekt;
      1. vandaar: ongewapend; onbezet, ledig; kaal, zonder gras; zonder loof; alleen; onbegraven;
      2. onopgesmukt, eenvoudig, natuurlijk
    3. van iets ontbloot, beroofd, zonder (met ablatief of genitief)
Verbuiging


Verwijzingen

  • s.v. nūdus, in
    J.B. Kan - H.P. Schröder
    (ed.), Latijnsch-Nederlandsch Woordenboek, Utrecht, 1864, p. 348.