notoir
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: notoir (Nederland) (hulp, bestand)
- IPA: / noˈtor / (2 lettergrepen)
- Geluid: notoir (België) (hulp, bestand)
- IPA: / noˈtwar / (2 lettergrepen) [1]
Woordafbreking
- no·toir
Woordherkomst en -opbouw
- van Frans notoire (fr) uit het Latijn: notarius, publiek ambtenaar, van nota met de suffix -arius. In de betekenis van ‘bekend, berucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1497 [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | notoir | notoirder | notoirst |
verbogen | notoire | notoirdere | notoirste |
partitief | notoirs | notoirders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
notoir
- berucht.
- Luister niet naar hem, hij is een notoire leugenaar!
- algemeen bekend
- Dat is toch wel een notoir feitje.
Gangbaarheid
- Het woord notoir staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "notoir" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑
Weblink bron “Notoir (uitspraak)” op taaladvies.net
- ↑ "notoir" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden met referenties naar een online publicatie
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 90 %
- Prevalentie Vlaanderen 92 %