notenleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • no·ten·leer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord notenleer -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de notenleerv / m

  1. (muziek) les in toonladders en notenschrift
    • Ook nieuw: wie een muziekinstrument wil leren spelen, hoeft niet langer een eerste jaar notenleer te volgen. [1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen