notenbar

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • no·ten·bar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord notenbar notenbars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

notenbar v/m

  1. (gedeelte van) een winkel waar men noten kan kopen
    • Enfin, deze is dus jong lekker. Dure kersenbonbons waar bij wijze van verrassing geroosterde amandeltjes uit de notenbar in zijn verstopt. Verse vijgen, romige melkchocoladepaaseitjes met een vleugje marasquin. En door de wijn heen een zweem van zoete, geurige specerijen als in een Indonesische rijsttafel, exotisch en toch vertrouwd. En dan natuurlijk die zuren. Zoete als in rabarber-aardbeiencompote. Frisse zuren als in panharing. Knapperige zuren als in postelein.[1] 
    • Rond 5 uur was de brand aan de Lange Hofstraat onder controle. In het winkelpand was een notenbar gevestigd.[2] 
    • De gemeente moet voor zorgen dat zich meer speciaalzaken en kleine ambachtelijke zaken vestigen in de binnenstad. Van notenbar tot modezaakjes.[3] 


Gangbaarheid


Verwijzingen