normatief
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nor·ma·tief
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een norm stellend’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
- afgeleid van het Franse normatif (met het achtervoegsel -ief) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | normatief | normatiever | normatiefst |
verbogen | normatieve | normatievere | normatiefste |
partitief | normatiefs | normatievers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
normatief [4]
- een norm bevattend of stellend
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord normatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "normatief" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "normatief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ normatief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be