noords

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Noordse landen (Groenland wordt niet getoond)
Uitspraak
Woordafbreking
  • noords
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen noords noordser noordst
verbogen noordse noordsere noordste
partitief noords noordsers -

Bijvoeglijk naamwoord

noords [1]

  1. betrekking hebbend op de Noordse landen (Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland, IJsland, Åland, de Faeröer en Groenland)
    • In de herberg zag en sprak ik den Kapitein, die met twee der bemanning, de eenige die van de zes behouden waren, aan den haard zat. Een stoere kerel, Noords mannelijk schoon, kort van stel, goed in 't vleesch, forsch gespierd, groote blauwe oogen, blond-bruin haar, bruinrode wangen, spierwitte tanden. Nicolaas Beets DEN HAAG, 18 OKTOBER 1834[2] 
  2. komend uit het noorden
    • Noordse sterns die in Nederland broeden leggen tijdens hun jaarlijkse trek naar Antarctica veel meer kilometers af dan tot nu toe bekend was. Ze vliegen zo’n 90.000 kilometer. Het maakt de noordse stern de verst trekkende vogel op aarde. [3] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 18 oktober 2016
  3. NRC 23 mei 2013
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be