noodwoning
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: noodwoning (hulp, bestand)
Woordafbreking
- nood·wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van nood zn en woning zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | noodwoning | noodwoningen |
verkleinwoord | noodwoninkje | noodwoninkjes |
Zelfstandig naamwoord
- eenvoudige, tijdelijke woning in tijden dat er onvoldoende woningen van betere kwaliteit zijn
- De wederopbouwfase bestaat onder meer uit het verstrekken van materialen voor het opbouwen van een noodwoning of andere vorm van onderdak. 'Daarnaast proberen we mensen weer te helpen om eigen inkomsten te gaan genereren, bijvoorbeeld door zaaigoed te geven en spullen om het land te bewerken. In visserijgebieden kun je denken aan kleine netten en visgerei.'[2]
- Na de ramp kreeg Nederland uit de hele wereld hulp aangeboden. Via het Rode Kruis werden ruim 900 bouwpakketten voor noodwoningen aangeleverd, omdat ongeveer 5000 huizen onherstelbaar beschadigd waren. Noorwegen schonk 326 prefabwoningen, die onder andere in Raamsdonksveer zijn opgetrokken.[3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord noodwoning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Het Parool 19 NOVEMBER 2013 'Nu eerst noodhulp, noodhulp, noodhulp'
- ↑ de Telegraaf 28 mrt. 2014 Watersnoodwoning gaat open in Openluchtmuseum