noodsein

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nood·sein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord noodsein noodseinen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

noodsein o

  1. (scheepvaart) een teken dat men geeft als men in nood is
    • Kort voor 23 uur verdween de Assanat van de zeekaarten. Kort daarna, zonder dat iemand er erg in had, zonder dat iemand een noodsein opving, kapseisde de vissersboot op een kleine 30 kilometer voor Ramsgate. De drie opvarenden moesten vechten voor hun leven. ‘Mijn vader stond gelukkig aan de juiste kant van het schip toen het kapseisde. Zo werd hij niet mee onder de boot gezogen. Hij heeft zich aan de romp kunnen vastklampen. Maar zijn kleren werden nat. Zij dreigden hem de diepte in te trekken. Om zichzelf te redden, heeft hij ze moeten afsnijden. De cursus voor noodtoestanden die hij gevolgd heeft, zal hem zeker geholpen hebben.’ [1] 
    • Op 3 april werd een massale zoektocht gestart naar de verdwenen vrouw, toen haar auto onbemand werd aangetroffen, zo meldt persbureau AP. Zes dagen later werd eerst haar hond gevonden, waarna een helikopter die boven het gebied vloog haar noodsein ontwaardde. [2] 
  2. waarschuwingsteken dat wordt uitgezonden om anderen te wijzen op een situatie die hun aandacht verdient
    • Maar de aandacht gaat vooral naar de technische gebreken die een treinongeval niet hebben verhinderd. Zo wordt in het rapport benadrukt dat het spoor op de plek van het ongeval uitgerust was met het nieuwe remsysteem TBL1+, maar dat de locomotief daar niet mee was uitgerust. Ook was het MEMOR-systeem, waarbij een rood lichtje begint te branden in de locomotief als de bestuurder door het rood rijdt, niet aanwezig. Dat is nochtans verplicht. Bovendien blijkt uit metingen dat de spanning op het rode noodsein te laag was. Volgens het Onderzoeksorgaan schijnt het licht daardoor minder fel en is het dus minder zichtbaar. De vraag wordt gesteld of de treinbestuurder het sein wel voldoende kon zien. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. de Standaard DONDERDAG 29 DECEMBER 2016
  2. Tubantia 10-01-2017
  3. de Standaard 05/05/2012 door bvb, edm
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be