noodgedwongen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nood·ge·dwon·gen
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

noodgedwongen

  1. door nood, tegen je wil, iets moeten doen of laten
    • Toen de bus niet reed, liepen wij noodgedwongen weer terug naar school. 
     Voor de achtste keer in een maand tijd is vandaag een zandstorm over Irak getrokken. Opnieuw kwam daardoor een deel van het dagelijks leven stil te liggen. In een groot deel van het land sloten luchthavens, universiteiten en overheidsdiensten noodgedwongen hun deuren. Ook schoolexamens zijn met een dag uitgesteld.[1]
     Kaya Bouma en Hassan Bahara beschrijven vanaf campings en vakantieparken hoe Nederland ‘noodgedwongen’ vakantie in eigen land viert. In deze aflevering: op Natuurlijk Glamping in Flevoland is het verdriet van plannen die in rook opgingen makkelijk op te scheppen.[2]

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 30 januari 2022 Weblink bron “Irak kleurt oranje: zandstorm nummer 8 in het land binnen korte tijd” (VANDAAG), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 23 juni 2022 Weblink bron “De camping in plaats van de Olympische Spelen: ‘Dit is natuurlijk het andere uiterste’” (24 juli 2020), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be