nollen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nol·len
Woordherkomst en -opbouw
  • ww van Duits nollen "neuken, op- en neergaande beweging maken", verwant aan Nederlands  nol zn  "duin" en Middelhoogduits nol "schaamheuvel" [1][2]
    De intransitieve betekenis staat (nog) niet in woordenboeken en is niet algemeen gangbaar, maar is volledigheidshalve toch vermeld omdat die wel meermaals in recente omgangstaal is te vinden, terwijl overgankelijke betekenis verouderd lijkt.
  • zn nol of nolle met de uitgang -en

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nollen
nolde
genold
zwak -d volledig

Werkwoord

nollen

  1. overgankelijk (ver)neuken
    • Vrijsters met uw mooie kleren,
      loopt vrij weg en binnen gaat,
      komt er iemand in uw straat
      met een nat zeil aan laveren:
      zulke schipper, zo een man
      houdt het op de vrijster an.

      Die wil dan terstond aan 't nollen
      en straks naar uw konen vat,
      zonder dat hij uw rabat
      of uw lobbe vreest te sollen.
       [3]
  2. onovergankelijk (informeel) dutten, slapen
    • Denk je even lekker een uurtje ontspannen te kunnen nollen op de bank... nou niet met @biancaportis in de buurt [4]
    • Ongeveer twee uur later (…) kwamen we aan in Cusco, waar we snel naar ons hostel gingen om de backpacks op te halen en lekker te nollen. [5]
    • Onze planning was om oud&nieuw [sic!] bij de kinderen te vieren maar de avond van te voren [sic!] kwamen we erachter dat die gewoon liggen te nollen om 12 uur. [6]

Zelfstandig naamwoord

de nollenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord nol
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord nolle

Gangbaarheid

34 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen